Romeins Delfland

Op zoek naar Cananefatenland

Een graf uit de derde eeuw

Afscheid nemen is nooit heel prettig, maar afscheid nemen van iemand die dood gaat, is schokkend. Ten eerste verdwijnt van het ene moment op het andere, en voor altijd, iemand met  wie we hebben geleefd en gelachen en nog veel meer. Maar daarna moeten we ook nog eens afscheid nemen van wat er van hem of haar rest. Een dood lichaam verandert al meteen na de laatste adem van uiterlijk, en is binnen korte tijd op een akelige manier onherkenbaar. De nabestaanden kunnen het dode lichaam niet bij zich houden, maar de herinnering aan de levende is nog sterk om het zomaar weg te gooien, alsof het afval is. Vandaar dat het omgaan met dode lichamen met rituelen omgeven is: praktische en emotionele, traditionele en heel persoonlijke. Voor de archeoloog is een graf dan ook een bron van informatie én van raadsels. Wat heeft de gemeenschap gevoeld en bedoeld bij deze begrafenis?

Raadselachtig in bredere zin is bijvoorbeeld het gebrek aan graven uit de Romeinse periode in Zuid-Holland. We weten dat men in die tijd, net als in de voorgaande eeuwen, de meeste doden verbrandde en de verbrande resten begroef. We weten ook dat binnen dat crematieritueel talloze variaties mogelijk waren, en dat die tijd- en plaatsbepaald zijn. Alleen zijn in Zuid-Holland, dat in de eerste eeuwen van de jaartelling een dichtbevolkte streek was, heel weinig graven en begraafplaatsen uit die tijd bekend. Waar is de rest van de graven gebleven? Zijn ze te onopvallend om makkelijk terug te vinden, is er nooit goed gekeken, zijn de doden bijgezet op plekken die zelden worden opgegraven of al zijn verdwenen, of heeft men de verbrande resten niet begraven maar verstrooid of in het water gegooid?

In juni 2006 werd in de Harnaschpolder, in de gemeente Midden-Delfland, het eerste `Romeinse’ graf ontdekt in een regio waar heel veel is opgegraven en heel veel is gevonden. In eerste instantie werd alleen een groot aantal scherven van Romeins aardewerk opgemerkt; later bleken er ook verbrande menselijke botresten bij te zitten. Niet veel trouwens: vijftien stukjes, bij elkaar nog geen vier gram, niet genoeg om vast te stellen of het een man of een vrouw is geweest. Er zaten ook verbrande stukjes bot van een vogel bij. Samen met de scherven vertellen de botresten toch een verhaal over wat zich hier heeft afgespeeld.

 

 

Omstreeks het jaar 200 (dat bleek uit het Romeinse aardewerk in het graf) is een dode gecremeerd op een flinke, goed gestookte brandstapel; de botten waren helemaal verbrand. Die crematie had ergens anders plaats, want er zijn bijna geen resten van verbrand hout opgegraven. Op de brandstapel werden zeven rode borden en een wijnkruik neergezet en kapotgeslagen; de gevonden scherven pasten aan elkaar maar waren niet allemaal even sterk door het vuur aangetast. Op minstens één van die borden was een vogel – een gebraden kip? – neergelegd. Nadat het vuur was gedoofd en de brandstapel was afgekoeld, zijn de scherven en sommige stukjes bot (lang niet allemaal) verzameld en ergens anders in een kuil gelegd. Toen is er ook nog een beker (met wijn of een andere drank?) bij geplaatst, waarna de kuil is toegedekt, wachtend op de ontdekking, zo’n 1800 jaar later.  Die ontdekkers weten nu íets meer over het dodenbestel in de derde eeuw in deze streek – maar misschien is dit graf zo’n uitzondering, dat het complete verhaal ons nog ontgaat.