Wortels van Delft

Het begin van de stad

Archeologisch onderzoek in de binnenstad kan heel kleinschalig zijn. Het graven van een leidingsleuf of boomgaten kan al aanleiding zijn voor het archeologische begeleiden van de werkzaamheden. Hierbij worden alle archeologische sporen die voor het graafwerk moeten wijken ingemeten en vondsten worden verzameld. Iedere ontgraving levert een beperkte hoeveelheid informatie op maar alle informatie samen kan een heel goed beeld van geschiedenis geven.

Het Clarissenklooster

In 2016 werd het voormalige Artilleriemagazijn aan de Paardenmarkt verbouwd. Tijdens de graafwerkzaamheden kwamen veel stukken van het middeleeuwse Clarissenklooster aan het licht die zijn ingemeten en onderzocht. Ook eerder zijn al stukken van klooster onderzocht. In totaal zijn in de afgelopen 28 jaar zijn in maar liefst  31 verschillende putten en sleuven kleine delen van het klooster onderzocht.  Met al deze informatie samen kon nu voor het eerst een globaal plattegrond van het kloostercomplex worden gemaakt.

Het nonnenklooster werd kort voor het jaar 1415 gesticht en gevestigd op een nog vrijwel leeg terrein aan de oostkant van de stad. De eerste bebouwing bestond uit drie losse gebouwen aan de Kantoorgracht. Een forse beerput met veel huisraad doet vermoeden dat in het meest westelijke gebouw de eetzaal en de slaapzaal van het klooster waren gevestigd. In het middelste gebouw, bij de toegangspoort tot het complex, lag een forse waterput. Hier kan goed de kloosterkeuken gevestigd zijn geweest.

In de loop van de 15e en het begin van de 16e eeuw werd het complex uitgebreid met drie gebouwen waardoor een min of meer gesloten ‘u’-vorm ontstond. Waarschijnlijk werd in deze periode ook de kapel gebouwd die vrij op het binnenterrein stond. Aan de zuidkant van de kapel lag een begraafplaats en ook in de kapel zelf zal zijn begraven. Bij de verschillende onderzoeken zijn vier skeletten gevonden en twee stukken van grafstenen. Het  meest westelijke gebouw was het huis van de pater, de pastoor van het klooster, die gescheiden leefde van de nonnen. Vanuit zijn huis liep een vrijstaande gang naar de kapel, zodat hij en eventuele mannelijke gasten buiten het zicht van de nonnen naar de kapel konden. Ook in de kapel zullen de mannen in een afgescheiden gedeelte hebben gezeten om contact met de nonnen te vermijden. Het zuidelijk deel van het kloosterterrein bleef onbebouwd. Hier lagen boomgaard en een visvijver.

Tussenperiode

Bij de beeldenstorm 1573 werden de nonnen uit het complex verjaagd. De meesten vonden nieuw onderdak in een klooster in Wallonië. Het complex werd geconfisqueerd door de overheid, de Staten van Holland. Zij verhuurden een deel van de gebouwen aan onder andere een wever. De binnenplaats werd met een forse tuinmuur verdeeld in twee percelen. De oude kloostergebouwen werden deels verbouwd en op de voormalige binnenplaats werden nieuwe gebouwen neergezet.

 

 

Artilleriemagazijn

De Staten van Holland namen zelf ook een deel van het complex, waaronder de kapel, in gebruik, als opslag voor kanonnen en kruit.

En dat ging mis. In 1654 vatte het kruit door een ongelukje vlam, en met de daaropvolgende ontploffing, de Delftse Donderslag, werd een groot deel van het complex en de woonhuizen eromheen verwoest. Het westelijke deel van het complex werd afgebroken en de ruimte werd benut voor het graven van de Lakengracht, die nu gedempt is, en de Paardenmarkt. De oorspronkelijke middeleeuwse kloostergebouwen in de noordoosthoek van complex konden nog worden hersteld en werden opnieuw in gebruik genomen als artilleriemagazijn. Maar alleen voor de kanonnen. Het kruit werd voortaan veilig opgeslagen in het nieuwe kruithuis aan de Schie, ver buiten de stad.

In de loop van de 17e en de 18e eeuw werden het terrein twee grote nieuwe loodsen gebouwd voor de opslag van affuiten en de fabricage van salpeter (een bestanddeel van kruit; dat mocht wel). Ook de middeleeuwse kloostergebouwen werden nog gebruikt voor de opslag van allerhande wapentuig, maar aan het begin van de 20e eeuw was het noordoostelijke gebouw zodanig verzwakt dat het afgebroken moest worden en vervangen werd door een nieuw gebouw. Op de binnenplaats lagen grote gemetselde bakken waarin kanonskogels lagen opgeslagen.

In de 19e en 20e eeuw werd het complex steeds minder gebruikt voor zwaar oorlogsmaterieel en meer voor onderzoek en uiteindelijk als depot voor het legermuseum, tot aan de vertrek van het museum in 2014.

Door de vele kleine onderzoeken te combineren kon nu voor eerst een beeld worden gekregen van de ruimtelijke ontwikkeling van complex; over de geleidelijke uitbreiding van het kloostercomplex in de middeleeuwen, het herinrichten van het terrein na de beeldenstorm, de herstellingen na de kruitramp van 1654 en de uitbreiding en veranderende functie van het artilleriemagazijn vanaf de 18e tot en met de 20e eeuw.

En één van de vele leuke resultaten van het onderzoek : het huidige gebouw op de hoek van de Paardenmarkt en de Kantoorgracht, ‘het witte gebouwtje’, blijkt, met weliswaar flinke herstellingen na de ramp van 1654, een nog origineel deel van het middeleeuwse Clarissenklooster te zijn.

 

Lees voor meer informatie over deze opgraving het Delftse Archeologische Rapport 128: Van gebed tot gebulder. Archeologisch onderzoek naar een klooster en een artilleriemagazijn aan de Paardenmarkt in Delft.