De ontdekking van het vuurmaken is wellicht de belangrijkste stap in de ontwikkeling van de mens geweest. Maar het gebruik van vuur bracht ook gevaar met zich mee. Je moest er voorzichtig mee zijn in een middeleeuwse stad als Delft. In het prille begin waren de huizen nog van hout en riet, zeer brandgevaarlijke materialen. Vlammen konden daardoor gemakkelijk overslaan en door de hitte en wegwaaiende vonken van een brandend rieten dak konden andere huizen ook in brandraken.

 

Haardplekken

Archeologisch onderzoek in Delft laat zien dat de haard, de stookplaats, eeuwenlang in het midden van het huis werd aangelegd. De haard lag in het midden van de kamer waar ook werd gekookt. De vloer van die ruimte bestond uit aangestampte klei, die ter plekke van de haard door de hitte rood  tot roodbruin verkleurde, net zoals wanneer er aardewerk van klei wordt gebakken. Daardoor en door resten van as en houtskool is een haardplek bij archeologisch onderzoek nog goed herkenbaar. Een gat in het rieten dak liet de rook naar buiten. Er was dus geen verdieping boven de haard aanwezig. Door valse trek was het in de huizen vaak erg rokerig.

Vanaf de late dertiende eeuw werd er ’s nachts vaak een ronde, van aardewerk gemaakte stolp, een  vuurklok, over de gloeiende kooltjes geplaatst. Gaten zorgden ervoor dat er net genoeg zuurstof bij het vuur kon komen zodat het bleef smeulen, maar te weinig om het op te laten laaien. ‘S ochtends kon het vuur weer worden opgerakeld. Vanaf de tijd dat er baksteen in de huizenbouw werd gebruikt, was de haard één van de eerste dingen die veranderde. Het vuur werd op een bakstenen vloertje gestookt tegen een gemetselde muur aan. Dit was een hele verbetering, want een open vuur midden in de kamer was wel een obstakel.

 

 

Brandmuur

Die gemetselde muur kon dwars op de lengterichting van het huis worden gebouwd terwijl de rest van het huis nog van hout bleef. Deze brandmuur verdeelt het huis in een voor- en achtervertrek. Hiertegen kon een kap worden bevestigd die de rook boven het vuur in de kamer opving. Via de in de muur uitgespaarde kanalen werd de rook naar een schoorsteen geleid. In rijke huishoudens werd vaak een stookplaats in de achterkamer tegen dezelfde brandmuur aangebouwd, waardoor beide kamers werden verwarmd. Daarna was het nog maar een kleine stap om het gehele huis in steen op te trekken waardoor elke kamer een haard kon krijgen.

 

 

Gevolgen van de verstening

De verstening van de haard betekende dat kookpotten, die een ronde bodem hadden waardoor ze stabiel stonden op een lemen of zandige vloer, vanaf toen werden voorzien van drie uitgeknepen teentjes en later met drie pootjes. De aanwezigheid van rookkanalen en een schoorsteen maakte het ook mogelijk om verdiepingen over de hele lengte van het huis toe te voegen. De vuurklok werd nu halfrond gemaakt, zodat hij tegen de brandmuur kon worden geplaatst. Olielampjes kregen een opstaande rand en een ophangoog zodat ze voortaan aan de wand werden opgehangen.

Dankzij de verstening van de haard en vervolgens van het huis, kon het wooncomfort worden vergroot en kon men veiliger stoken om het eten te bereiden, het huis te verwarmen en het te verlichten. Open haarden bleven tot in de achttiende eeuw algemeen in gebruik en maakten daarna plaats voor ijzeren kachels waarmee de huizen nog veiliger werden en het wooncomfort nog meer toenam. Tegenwoordig is de centrale verwarming gebruikelijk en geldt de open haard nu als luxeproduct. Het kan verkeren….