Getuigen van het beleg van Delft

De middeleeuwse maatschappij was een stuk gewelddadiger dan die van nu, in Nederland tenminste. Er was altijd wel ergens een twist, een gevecht of zelfs een oorlog aan de gang. Altijd streden edelen en ridders om de macht, en zij waren ook opgeleid om te vechten. Maar de boeren en dorpelingen hadden het meest te lijden van die strijd. Als een dorp stadrechten kreeg, hoorde daar altijd het recht bij om de stad ook behoorlijk te kunnen verdedigen. Er werden muren, wallen, torens en poorten aangelegd en grachten gegraven. Die hielden de legertjes uit die dagen, bewapend met zwaarden, speren en pijl en boog, op veilige afstand. Behalve als de belegeraars speciale middelen gebruikten, zoals stormrammen, belegeringstorens en blijden. Een blijde was de artillerie van de tijd voordat het buskruit was uitgevonden en voordat het primitieve geschut genoeg vuurkracht had. Een grote slinger wierp zware stenen honderden meters ver, tegen de muren en torens aan. Die brokkelden geleidelijk af, zodat de stad `stormrijp’ werd gemaakt. Deze blijdekogels, die ieder tussen de 42 en 78 kilo wegen, zijn waarschijnlijk afgeschoten bij het beleg van Delft in april-mei 1359. De stad verzette zich tegen Albrecht van Beieren, de graaf van Holland. Na een beleg van anderhalve maand gaf de stad zich over. Delft werd niet geplunderd, zoals toen gebruikelijk was, maar wel werden alle torens en wallen gesloopt. Of die veel schade hadden opgelopen door de beschieting, is niet bekend.