Wortels van Delft

Het begin van de stad

Het klooster Koningsveld

Vergeleken bij het Sint Ursulaklooster heeft het klooster Koningsveld, dat lag op de plaats waar nu een woonwijk ligt,  een heel andere geschiedenis. Het dankt zijn naam aan het feit dat de eerste koning die Holland ooit heeft opgeleverd, graaf Willem II van Holland die ook `Rooms-Koning’ van het Duitse Rijk was, in 1251 de bouw van het klooster mogelijk had gemaakt. Het  was dus zo’n twee eeuwen ouder dan het Sint-Ursulaklooster. Het had ook een hogere status: de zusters die hier woonden, lid van de orde van de Premonstratenzers, waren meestal van adellijke afkomst. Het klooster was aan de andere kant veel kleiner. In 1572 werden er maar zeventien zusters geteld. Zij waren de laatste bewoonsters: in datzelfde jaar gaf prins Willem I, in Delft beter bekend als Willem van Oranje of Willem de Zwijger, bevel om het gebouw te verwoesten. Hij was bang dat zich  Spaanse troepen binnen de sterke muren zouden nestelen. 

 

 

 

Op oude grond gebouwd

Het terrein waar Koningsveld op verrees, was al veel eerder in gebruik geweest. Bij opgravingen in 2001-2003 werden vondsten gedaan uit de Romeinse tijd. Eeuwen later verrezen hier de gebouwen van het hof van de elfde-eeuwse graven van Holland, voorvaderen van Willem II. Scherven en een aantal munten uit die elfde eeuw zijn heel vroege aanwijzingen voor bewoning in het centrum van het latere Delft. Er lag een diepe en brede gracht om het grafelijk privéterrein, waar de graaf en zijn hofhouding woonden als ze in Delft vertoefden. Graaf-koning Willem stelde dus een deel van zijn eigen grond ter beschikking aan de kloosterorde. Onder het bewind van zijn zoon Floris V, vooral bekend doordat hij werd vermoord, werd het klooster uitgebreid en voorzien van een langwerpige stenen kapel. Een deel van de fundamenten daarvan is bij de opgravingen gevonden. Een refter (eetzaal) behoorde tot de vroegste gebouwen. Hij verried zich bij de opgraving door het keukengerei dat vanuit de keuken en de eetzaal in een erlangs lopende gracht waren gegooid. In een grote cisterne werd regenwater opgevangen dat de kloosterlingen zonder gezondheidsrisico konden drinken. Resten van de kloosterhof en verblijven van kloosterlingen dateren uit later tijd.

 

 Een vondst gedaan tijdens deze opgraving, een natuurstenen leeuwenkop. 

 

Begraven in gewijde grond

Het kloosterterrein diende eeuwenlang ook als begraafplaats. Uit oude documenten is bekend dat in het begin van de 14de eeuw de familie van de heer van Voorschoten bij het hoogaltaar van de kloosterkerk begraven waren. De meer dan 180 skeletten die bij de opgravingen zijn gevonden, zijn echter de resten van eenvoudiger Delftenaren. Dat waren lang niet allemaal kloosterzusters; de helft van de skeletten was van mannen afkomstig. Ze lagen deels in de kloostergangen en in de kapel, maar een deel van de doden lag er al toen de kapel werd gebouwd. Zo troffen de bouwers van de westmuur een grafkist aan, die ze niet keurig opgroeven maar doorkliefden. De onderbenen die uit de kist vielen, werden in de aarde teruggeduwd, een knieschijf werd de kist in gegooid. Zoveel respect hadden deze middeleeuwse bouwvakkers kennelijk niet voor de doden.

Sommige doden lagen in gemetselde grafkelders, waarvan de wanden wit waren geverfd en voorzien van een rood kruis. Deze kelders waren vaak gebruikt voor meerdere achtereenvolgende begrafenissen. Van één dode is bekend dat hij op pelgrimstocht naar het beroemde bedevaartsoord Santiago de Compostela in Spanje is geweest: op zijn skelet vonden de archeologen twee doorboorde Sint-Jacobsschelpen, die hij aan een koord zal hebben gedragen als bewijs voor het volbrengen van zijn tocht. Hij is er veilig van teruggekeerd naar het middeleeuwse Delft.