Romeins Delfland

Op zoek naar Cananefatenland

Skelet uit de Harnaschpolder

Wie in de Romeinse tijd doodging, werd bijna altijd verbrand op een brandstapel, waarna de verbrande resten werden begraven. Bijna altijd, want er waren uitzonderingen. Af en toe vinden archeologen skeletten van mensen die in die tijd onverbrand zijn begraven. Het gaat dan om mensen met een hele hoge positie, of juist met een hele lage, of om gevallen die we niet helemaal kunnen verklaren maar waarbij een rituele betekenis wordt vermoed. Zo’n geval is de jonge man die in de tweede helft van de tweede eeuw na Chr. is begraven in de nederzetting aan de Woudselaan in de Harnaschpolder. Hij lag in foetushouding in een kuil in een hoek van een terrein dat lange tijd onbebouwd was geweest, maar waar na tientallen jaren weer een boerderij werd neergezet. De jongen mankeerde niets; hij was lang en gezond en vertoonde geen tekenen van verwonding, ziekte of gebrek. Toch ging hij op ongeveer twintigjarige leeftijd dood en werd onverbrand begraven, zonder grafgiften. Heeft de jongeman iets te maken gehad met de bouw van de nieuwe boerderij? Markeerden zijn dood en begrafenis een nieuw begin voor de familie die hier ging wonen? 

In de directe omgeving van zijn graf vonden de archeologen drie kuilen waar honden begraven lagen. Ook zulke diergraven zijn uitzonderlijk, en bevestigen het idee dat hier een bijzondere `rituele hoek’ van het erf lag die een bijzondere betekenis had voor de bewoners.