Bij het uitgevoerde archeologisch onderzoek in en rond de Harnaschpolder enkele jaren geleden zijn in totaal twaalf glissen aangetroffen. Deze komen allemaal uit de Middeleeuwen, tussen de elfde en veertiende eeuw. De analyse van deze voorwerpen heeft enkele interessante resultaten opgeleverd. Het blijkt dat bijna alle glissen gemaakt zijn van paardenbotten, op twee na die zijn gemaakt van runderbotten. Bovendien zijn vijf van de twaalf glissen nooit daadwerkelijk als schaats gebruikt. Er zijn geen gebruikssporen te zien en het glijvlak is niet afgesleten. Op deze voorwerpen zijn echter wel duidelijke bewerkingssporen te zien. Deze sporen laten zien dat het de bedoeling was ze te gaan gebruiken als glis, het zijn halffabricaten. Zo zijn er kapsporen zichtbaar waarmee het sta- en glijvlak van de glis is geëgaliseerd en zijn in sommige gevallen de opstaande uiteinden van het bot afgevlakt. Het valt op dat geen van de runderbot-glissen ooit in gebruik is genomen. Mogelijk had men in de Middeleeuwen ook al last van kwakkelwinters en zijn daarom veel glissen wel alvast gemaakt maar nooit gebruikt.

Alle aangetroffen glissen zijn gemaakt van de middenhands- en middenvoetsbeenderen (metapodia). Om precies te zijn is acht gebruik gemaakt van het middenhandsbeen en maar drie keer van het middenvoetsbeen. Van één bot kon niet worden vastgesteld om welke van de twee het ging. In totaal zijn drie glissen doorboord. Deze doorboringen zijn allemaal verticaal, van het stavlak naar het glijvlak, wat betekent dat deze botten als basis voor een slee hebben gediend.

 

 

Op basis van het bestudeerde vondstmateriaal lijkt er een verband te zijn tussen de glissen gemaakt van middenvoetsbeenderen en het gebruik hiervan. Want van de drie aangetroffen middenvoetsbeenderen zijn er namelijk twee verticaal doorboord. Het derde middenvoetsbeen was een halffabrikaat waar mogelijk nog gaten in geboord moesten worden. Daarnaast is er nog een derde doorboord bot, maar daarvan is het niet duidelijk of het gaat om een middenhands- of middenvoetsbeen. Het lijkt erop dat het verticaal doorboren van de glis alleen gebeurde bij middenvoetsbeenderen.

Een verklaring hiervoor kan zijn dat middenvoetsbeenderen ronder van vorm zijn dan hun tegenhangers. Deze ronde vorm zorgt er voor dat het lastiger is om het evenwicht te bewaren als erop gestaan wordt. Dat zou de reden kunnen zijn dat juist deze wat rondere botten als basis voor een slee zijn gebruikt. Onder een slee waar meerdere glissen aan vast zijn gemaakt levert de instabiliteit van één enkele glis namelijk geen problemen op. Alle overige glissen, zonder doorboringen, zijn dus als benen schaatsen gebruikt. Het blijft vooralsnog gissen waarom het overgrote deel van de glissen van paardenbotten is gemaakt. Hopelijk zal toekomstig onderzoek naar deze middeleeuwse vervoermiddelen nieuwe inzichten verschaffen!