Wortels van Delft

Het begin van de stad

Sinds de Oudheid hebben steden hun verdedigbaarheid geprofileerd met stadsgrachten,  stadsmuren, poorten, waltorens, rondelen en bastions maar was het ontbreken van muren een teken van zwakte? Het oostelijke deel  van de Delftse binnenstad heeft pas in 1355 stadsvrijheid gekregen. Of deze stadsuitbreiding ook meteen al van verdedigingswerken werd voorzien, is de vraag.

 

Van blijde tot buskruit

In de eerste helft van de veertiende eeuw bestond de aanvalskracht uit het met een blijde slingeren van zware stenen die een bres in de muur moesten slaan. Ook werd de ‘evenhoge’ ingezet om de aanvallers op gelijke hoogte als de verdedigers op de stadsmuur te brengen voor een man-tot-man gevecht. Een stormram – mol genoemd – werd gebruikt om de deuren van de stadspoort te ‘mollen’. Boogschutters zorgden voor een pijlenregen en schoten vuurpijlen af die brand veroorzaakten. Vanaf de stadsmuur werd door boogschutters terug geschoten en men wierp gloeiende olie en kokend water op de aanvallers beneden.

Sinds 1363 zijn in de oorlogsvoering revolutionaire veranderingen opgetreden door de toepassing van buskruit. Muren van zestig cm dikte waren niet veilig voor kanonskogels. De aanvaller moest op afstand worden gehouden zodat de inslagkracht van de kanonnen verminderde en een breder verdedigingsscherm moest voortaan de afgevuurde projectielen dempen. Daarom werd vanaf die tijd een aardlichaam achter de stadsmuur aangebracht, waarop bovendien kanonnen konden worden opgesteld om terug te vuren.

 

Achilleshiel?

Historische prenten hebben voornamelijk de westelijke omwalling van Delft afgebeeld. Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer uit ongeveer 1550 is te zien dat aan de oostzijde van de stad nauwelijks een muur aanwezig was. Latere prenten doen geloven dat er in de zeventiende eeuw wel een stadsmuur heeft gestaan, voorzien van waltorens. Eén van die waltorens is de Sint Huybrechtstoren. Daar werd in 1993 een tunnel onder de straat van het Oostplantsoen gegraven naar een loods binnen de wal. Deze tunnel kon onder de weg worden gegraven omdat het wegdek hier nog op de hoger gelegen stadswal ligt. Door tijdgebrek konden tijdens het archeologisch onderzoek slechts gegevens van de wal worden verzameld en helaas niet van de ondergrond waarop de wal was opgeworpen.

 

 

De wal was nog tenminste drie meter hoog en in verschillende fasen verbreed van zes meter tot achttien meter. Het aardlichaam bestond uit zand dat was afgedekt met vuile klei. Deze klei heeft het talud van de wal meer stevigheid gegeven, waardoor de erosie van de wal kon worden beperkt. Het zand bevatte zeeschelpen, wat aangeeft is dat de specie voor dit deel van de wal uit zee of ‘Oude Strandgronden’ afkomstig is. Waarschijnlijk is het zand per schip aangevoerd, via de goede vaarverbinding vanaf het duingebied via de Vliet naar de singel. Muurfunderingen op of langs de stadssingel ontbreken geheel. Dit bevestigt de kaart van Van Deventer. Wanneer de wal is opgeworpen, kan niet exact worden bepaald. Er zijn geen dateerbare scherven/vondsten gevonden.  Op het schilderij van de stadsbrand van 1536 is de wal in ieder geval aanwezig. Beteken de afwezigheid van een stenen muur voor de wal een zwakke plek in Delfts’verdediging?

 

Delfts achterwerk

De oostzijde van Delft grensde in de Middeleeuwen aan een uitgestrekt veengebied. Van die kant liepen er nauwelijks doorgaande wegen naar Delft. Deze zijde was daarom niet Delfts’ aangezicht. Er werd vanuit deze richting geen grootscheepse aanval van een met zwaar materieel uitgerust leger verwacht. De vijand moest vanaf de Maasmond uit het zuiden komen, of vanaf de strandwallen uit het noordwesten, over de stevige klei-ondergrond. De west-, zuid-, en noordzijde van Delft waren het visitekaartje van de stad, de oostzijde niet. De minder indrukwekkende verdediging van de oostzijde was daarom dus logisch voor het verwachte gevaar ten aanzien van Delft!