Spoorzone

De westgrens van de middeleeuwse stad

Onverwacht muurwerk

Bij voorbereidende werkzaamheden voor de aanleg van de tunnel zijn werden al resten van een overkluizing aangetroffen dus we wisten ongeveer wat we konden verwachten. De muur die we als eerste aantroffen is echter ouder en ligt verder naar het noorden. Het lijkt er op dat deze tunnel in onbruik is geraakt en er vervolgens een nieuwe tunnel naast is gebouwd. 

Onder deze funderingen zijn de resten van een oud riooltje (15e eeuw) aangetroffen. Dit moet een afvoer van het voormalige Agathaklooster zijn geweest dat onder de stadswal door in de stadsgracht uitkwam. Het gootje was zeer goed bewaard gebleven; er stond nog steeds water in. We hebben zelfs twee drollen teruggevonden! Dit noemen archeologen coprolieten (versteende fecaliën). Deze resten kunnen later nader bekeken worden en kunnen een schat aan informatie bevatten over het eetpatroon van mensen of zelfs ziektes. 

Vervolgens was de zuidelijke fundering van de overkluizing aan de beurt. Beide muren hadden op dezelfde plaats een steunbeer aan de buitenzijde. Opvallend is dat dit tongewelf kleiner is dan het gewelf dat we iets zuidelijker verwachten. Het is ook veel minder zwaar gefundeerd en minder diep aangelegd. Aan de kant van de stad liep het muurtje uit in een trechtervorm. Dit is waarschijnlijk een indicatie voor de plek waar de wal ophield. Tussen de gebouwen van het Agathaklooster en de wal was namelijk nog een pad op maaiveldhoogte. De exacte functie van dit gewelf is nog niet duidelijk. Het is in elk geval geen overspanning van een watergang geweest. Misschien konden personen via deze tunnel onder de wal door.

De grote overkluizing

In het volgende vak  vonden we het grote gewelf dat we al verwacht hadden. Eerst is de noordelijke fundering ervan helemaal blootgelegd. Het is een indrukwekkend fundament met verschillende steunberen om de zijwaartse druk van het gewelf op te vangen. Dit gewelf is groot genoeg geweest om een klein schuitje door te laten tot het achtergelegen Agathaklooster zodat de nonnen die daar woonden bevoorraad konden worden. Zij mochten namelijk niet uit het klooster en andere mensen mochten er niet in. Een grote scheur in het muurwerk toont dat de structuur wel last heeft gehad van verzakkingen.

Hierna is het stuk tussen de beide muren van het gewelf uitgegraven zodat we de binnenkant van de muur schoon konden maken. Hier werd heel mooi de constructie duidelijk. Op de contactlijn tussen water en muur was een laag natuurstenen blokken ingemetseld. Dit deed men om vorstschade door ijswerking te voorkomen. Natuursteen is namelijk veel harder dan baksteen en hier goed tegen bestand. Deze lagen zijn dus indicatief voor de waterlijn in de stadsgracht. In dit natuursteen was nog een uitsparing uitgehakt waar een metalen ring in bevestigd was om aan af te meren. Mogelijk werd de overkluizing ook gebruikt als schiphuis. Op één plaats werd met de kraan het vlak verdiept om de onderkant van de muur (2,88 -NAP) bloot te leggen en in te meten.

Om logistieke redenen was er genoeg tijd de zuidelijke muur van het gewelf over de gehele lengte bloot te leggen tot de onderkant van de funderingen. Dit leverde een spectaculair resultaat op!

De funderingen waren meer dan manshoog. Na het schoonspuiten werden een aantal details zichtbaar. Ook hier was weer een uitsparing voor een metalen ring, op dezelfde hoogte als aan de andere zijde. Twee dichtgezette gaten boven de natuursteenlaag zijn waarschijnlijk onderdeel van de houten constructie die nodig was om het gewelf te kunnen bouwen. De bovenkant van het gewelf is een keer vernieuwd. De baksteensoort boven het natuursteen is jonger dan de stenen aan onderkant. Er zaten verschillende scheuren in het metselwerk, waarschijnlijk ontstaan door de druk dat de aarden wal op het gewelf uitoefende. 

Aan de westkant maakte de muur verrassend genoeg een knik naar het zuiden. Dit is indicatief voor het einde van de stadswal. Dit fundament heeft een trechtervorm, zoals de eerder aangetroffen muur, daar waar de wal eindigde. In dit geval zit het uiteinde van de trechter alleen aan de andere kant van de wal, aan de kant van de stadsgracht. Het is vreemd dat hier geen tegenhanger van is gevonden in het noordelijke fundament. Stak deze kant verder uit in de stadsgracht? En waarom dan? Misschien kunnen we hier antwoord op geven als de tweede tunnelbuis ontgraven wordt.

Ook de achterkant van het zuidelijke fundament is ontgraven, de kant waar de steunberen zaten. Er werd al snel duidelijk dat deze veel minder zwaar waren dan de steunberen aan de andere kant. Mogelijk is de reden hiervoor de aanwezigheid van het andere gewelf dat aan die kant lag. De zijwaartse druk van het grote gewelf zou de wanden van de kleinere kunnen indrukken, wellicht dat dit dus een zwaardere fundering vereiste. 

 

Reparatie

Tenslotte kon nog worden vastgesteld dat de koepel van het gewelf een reparatie heeft ondergaan. Aan de westkant is een afwijkende steen te zien in ander metselverband dan de rest van de koepel. Daarnaast was de aanzet van de boogconstructie goed in doorsnede te zien zodat een betrouwbare reconstructie kan worden gemaakt van de hoogte van het gewelf. Aangezien dit ondergronds moet zijn geweest hebben we daardoor meteen een indicatie van de hoogte van het maaiveld ten tijde van de aanleg van dit spoor.